Van vluchtigheid naar verstilling
Het licht valt van alle kanten binnen en beschijnt hem, de kunstenaar. Bedachtzaam beweegt hij zich tussen zijn beelden, her en der opgesteld in het hoge ruime atelier in hartje Rotterdam.
Ik ontmoette hem op een zondagmiddag. In een Haags café, van waaruit we uitkeken op dwarrelende sneeuwvlokjes die de straten bedekten met hun maagdelijk wit. En die ons erna vergezelden naar een ander café, in het schijnsel van feeërieke straatlantaarns.
Nu, twee dagen later, ontmoet ik zijn beelden. Mannen van klei die, wanneer je de kunstenaar goed gadeslaat, naar zijn evenbeeld gemaakt zijn. Met zijn eigen handen weet hij zich te manifesteren in talloze manfiguren, verlengstukken van zijn zoektocht naar bezieling. Ik volg zijn ogen in de ruimte.
‘Mijn beelden verschuilen zich achter een identiteit die hun ware aard verbergt,’ zegt hij.
‘De ware persoonlijkheid komt nooit naar buiten, je moet het doen met wat je krijgt aangereikt en weet nooit wat je werkelijk aan iemand hebt.’
Ik staar naar een van zijn schilderijen en zie een kolos, hulpeloos liggend, wachtend op iets. Of niets. Een levend wezen, zo lijkt het. ‘Aandoenlijk,’ zeg ik.
Het schreeuwt om aandacht, om koestering bijna, maar de weergave ervan schept tegelijkertijd afstand. Zodra ik in het beeld word getrokken, voel ik een weerstand opkomen die mij mogelijk confronteert met mijn eigen kwetsbaarheid.
Hij neemt een trek van zijn sigaar en kijkt me aan. In zijn ogen lees ik eenzelfde kwetsbaarheid. En kracht. De frictie die mij in zijn werk frappeert.
‘Persona..’ Ik neem nog een slokje Viognier die me in de roes brengt die we eerder deelden. In een hoek van het atelier ontdek ik Pinocchio, archetype voor de tragiek van het bestaan. Hij raakt licht mijn hand aan en fluistert ‘Persona..’
‘Carl Jung had het erover,’ merk ik op, ‘hij definieerde het als een imago die de mens aanneemt. Het helpt te overleven, maar met het risico te vervreemden van de eigen natuur. Is dat eigenlijk niet wat we allemaal willen, de confrontatie met de eigen natuur vermijden, met het diepste ik?’
Hij knikt en fronst zijn rossige wenkbrauwen.
‘Vandaar mijn interesse in etnografica, om de keiharde werkelijkheid waar de beelden voor staan.’ Hij legt uit dat hij vanuit zijn katholieke achtergrond geen antwoorden vond in de vereringen van beelden.
Hij neemt een beeld in zijn handen, vervaardigd binnen de Afrikaanse Lobicultuur.
‘Dit werk verhoudt zich tot de natuur en beeldt het niet slechts uit, maar beheerst het ook. Niet met sprookjesachtige metaforen, maar met symbolische weergaven personifieert het een voorouder of godheid, gehuld in hout.’
Ik probeer het te begrijpen. Hoe de natuur de mens helpt de zin van het leven te bevatten. ‘Het is de bezieling van de materie, de strijd met het materiaal die me intrigeert,’ vervolgt hij.
‘Waarom klei?’ werp ik op.
‘Omdat het weerbarstig is. De zwaartekracht trekt aan materiaal dat in feite terug wil naar de aarde. Ik wil die strijd aangaan om er een ziel in te kneden.’
Ik denk aan de inkttekeningen die hij me eerder liet zien, waar eveneens een strijd aan vooraf ging. Dagen worstelde hij met één lijntje op papier. Werd de figuur niet ruimtelijk, dan verwierp hij het.
‘Scheppen vanuit de beperking,’ zeg ik.
We zwijgen en laten de woorden op ons inwerken. Hij staat op en legt een cd in de speler. Mozart zet in, zijn geliefde componist die met enkele akkoorden een meesterwerk wist te scheppen.
De volgende vraag dringt zich aan mij op. Waarom hij na het conservatorium besloot geen pianist maar beeldend kunstenaar te worden.
‘Omdat het spelen van gecomponeerde stukken mij geen voldoening gaf,’ licht hij toe. ‘Ik miste invloed op het proces en het naar de hand zetten van de tijd. Beeldende kunst is een verstilde tijd, het is blijvend, een neerslag van jezelf. Muziek daarentegen moet steeds herschapen worden en opnieuw geplaatst in de tijd, anders is het niets.’
Zijn woorden komen er vloeiend uit, als muzieknoten vanaf de pianotoetsen.
‘Ik begrijp het,’ zeg ik, ‘muziek is vluchtig, maar een beeldend kunstwerk, dat wordt iets op zichzelf.’
Desondanks weet ik hoe muziek zijn leven beheerst. Hij staat opnieuw op en verwisselt de klassieke symfonie voor jazz.
‘Hoor je dat?’ vraagt hij, ‘Hoe de piano de sax volgt? Dit kun je toch niet schilderen? Als ik dat kan doen, mogen ze hier alles ophalen. Wat er op zo’n podium gebeurt, is niet te beschrijven.’
Ik voel de musicus in hem oplaaien. Zijn stem enthousiasmeert en brengt me nog eens tot de prangende vraag waarom hij het podium niet verkoos.
De kunstenaar staart enigszins meewarig voor zich uit. ‘Misschien ben ik te emotioneel om muziek te maken. De beeldende kunst geeft de mogelijkheid om de tijd te doen stollen en zich niet in een kwetsbare tijd af te spelen.’
Hij vult de glazen nog eens. ‘Tijd is afhankelijk van het moment en in beeldende kunst kun je de tijd rekken.’
Zijn woorden ontroeren, zijn werk vervoert. Ik leg mijn hand op zijn arm en luister naar de saxofonist. De pianist volgt hem moeiteloos. Hij kijkt me indringend aan en ik lees zijn gedachten. Ze stoppen niet, zoals zijn scheppingsdrift dat niet doet.
Zijn oeuvre is nog lang niet voltooid. Dat het altijd met weerstand gepaard zal gaan is mij nu duidelijk. Hij zoekt het op, want, zo liet hij me eerder weten: ‘het is nodig om te kunnen leven.’
Monique Tolk
22 januari 2013