De droomsfeer..
De droomsfeer, de kwadratuur van de cirkel en een vlek op het tekenpapier van Hans van der Ham.
Wouter Welling, brochure CBK Utrecht,1992.
Allereerst is het van belang los te komen van het denken. Eerder kan Hans van der Ham niet aan het werk gaan. Dat is geen gemakkelijke zaak want ongevraagd begint het brein te ordenen, in te delen en uit te leggen. Het gaat maar door, als die computer eenmaal op gang gebracht is, is er geen houden meer aan. Daar moet hij eerst vanaf. Hij kan niet toestaan dat het intellect het beeld dat hem voor ogen staat tot en anecdote reduceert en hem slechts de plaats toekent van illustrator daarvan. Geen cartooneske plaatjes, geen uitgetekende filosofietjes. Het beeld moet zijn eigen waarde hebben en zich tot in gebieden uitstrekken waar de woorden niet kunnen volgen. De ruimte definieren is een onmogelijkheid, het is een onbestemd gebied, een droomsfeer. Ze onttrekt zich aan de ratio maar is aan de andere kant toch ook niet zo absoluut dat ze voor ons intuitieve voorstellingsvermogen onbereikbaar is.
Dat zou het geval zijn bij een volledige onderdompeling in de oerchaos, in een situatie van ongescheidenheid waarbij er van een duidelijk ík nog helemaal geen sprake is en positief en negatief, mannelijk en vrouwelijk volledig vermengd zijn. Het symbool van dit archetype van de oerchaos is het Grote Ronde, Oeroboros, de slang die zichzelf in de staart bijt. Het ronde bevat alles en niets. Het chaotische ronde is een paradox. Immers, welke vorm is er perfecter en minder chaotisch dan de bol? Het is een wereldwijd verspreid symbool, teruggaand tot de prehistorische tijden, voor de ultieme eenheid, waaruit alles voortkomt. Die eenheid is ongedifferentierd en van chaotische ordelijkheid. In esoterische teksten is er sprake van de overeenkomst tussen microkosmos en macrokosmos. Ordening is er in celstructuren en in de banen van hemellichamen. Het ronde associeren we met een totaliteit die het menselijk voorstellingsvermogen te boven gaat (een eeuwig uitdijend rond heelal, waarin de aarde zelfs niet de plaats van een pingpongballetje inneemt); het vierkant als totaliteit is het product van de menselijke geest. Ons denken is hoekig, niet rond. Het vierkant is het resultaat van indeling, van ordening. We rubriceren op ruitjespapier, niet op een blanco vel, dan zouden de cijfertjes en grafieken gevaarlijk gaan zweven.
Het voorstellingsvermogen, waar ik het over had, kan zich in de ruimte begeven tussen het vierkant en de cirkel in. Vasthouden aan het vierkant betekend gevangen zijn binnen de begrenzing van menselijke maatverhoudingen, opgesloten binnen de mathematische exactheid van de architectuur. Opgaan in de bol betekend ondergang, opheffing van het bewustzijn. Over het algemeen spelen we op safe en blijven we veilig binnenskamers. In de poezie echter wordt, tengevolge van ons hunkerend verlangen nar het Grote Ronde, de droomsfeer tussen vierkant en cirkel betreden.
Dat is ook het geval in de beeldende poezie van Hans van der Ham. Telkens is de plaats waar zijn tekeningen zich afspelen die onbestemde tussenruimte. Vandaar dat het voor hem zo belangrijk is, het intellect links te laten liggen. Het beeld dat hij in zich draagt moet onbezwaard geboren kunnen worden. Alleen dan kan het een zuivere mededeling uit het gebied tussen vierkant en bol, tussen architectuur en onbegrensde ruimte zijn.
De toren van Babel volgt zijn hoopvolle spiraalbeweging naar een hemelse ruimte die hij –tot zijn eigen behoud- nooit zal bereiken. Stel dat die hinderlijke spraakverwarring er niet was geweest en de toren steeds verder had kunnen groeien, ook niet topzwaar was geworden en ingestort maar zelfverzekerd de hemel ingepriemd had. Was die verbinding tussen de fragmentarische menselijke wereld en de hemelse totaliteit niet per definitie een onmogelijkheid? Het bereiken van het doel had de architectonische basis uitgewist. De toren zou, zo stel ik mij voor, eenvoudigweg vervaagd zijn en tenslotte in het niets zijn opgelost. In de tekeningen van Hans van der Ham bevindt hij zich met de glasheldere contouren in een onbestemde ruimte. Metafoor van een illusie. Dat is een constante: helder geformuleerde beelden in een verder leeg vlak. Konkreet en onbepaald tegelijkertijd. Wie goed kijkt, ziet dat de contouren zo heel erg exact nou ook weer niet zijn. Naast de soepel lijnen van het houtskool op de grote bladen zijn eedere aanzetten nog zichtbaar en bij de kleine tekeningen is elke inktlijn met een Japans penseeltje rul gemaakt als een etsspoor. Het beeld wordt zo geen afgesloten definitie, het blijft een droom of wensbeeld. Kwetsbaarheid wordt niet verhuld maar getoond. De handen van een zwevende, met zwarte inkt getekende figuur zijn rood zichtbaar achter opgeplakt papier. Plaksels fungeren als een gevoelige huid of vertellen een verhaal binnen het verhaal van het totale blad. Die kwetsbaarheid gaat gepaard met eenzaamheid. Huiverend omklemt een figuur een ander op een trap die naar nergens voert. Ze hebben, zoals de meeste van Van der Hams figuren, geen uitgewerkt gezicht. Het gaat hem niet om individuen maar, zoals gezegd, om metaforen. Een figuur staat voor iedereen, is elkerlic. Plaats en tijd doen niet ter zake, de boodschap- onuitgesproken zoals bij poezie- is universeel. Statische figuren uit de klassieke Oudheid verschijnen, fragmentarische rudimenten die met een enkele zachte rode partij tot leven worden gewekt. Geen uitbundig leven maar evenmin steriel. Statisch is het juiste woord, dat wil zeggen: niet doods maar ingehouden. Bron van inspiratie kan een etruskische figuur zijn, wiens verstarde lichaam een algemene geldigheid heeft. Dat is het stolsel van eeuwig gerepeteerde vragen, gefluisterde, geschreeuwde en alleen gedachte. Gevangen binnen zijn lichamelijke omhulsel streeft elkerlic naar zijn bevrijding, helt gevaarlijk over naar de tussenruimte, verlangend zichzelf te ontstijgen. Libera me staat op een vaan die voorkomt uit de hand van een figuur die over een bol balanceert. In de verte verschijnt een kleinere bol. Zijn hoofd bevindt zich in architectuur. Ontsnappen aan dat denkraam wil maar niet lukken.
Geheel gespeend van hemels voedsel, van de spirituele materie uit de oerbron, is het leven binnen het aardse vierkant niet. Putti dalen neer uit een rode bol met goud in hun hand. Ze leggen hun stralende last op een vierkant vlak De kloof is overbrugbaar in het hoofd van een enkeling. Dat visioen heeft hij in zichzelf, het is een droom in het hoofd besloten. De tekenaar, Hans van der Ham, brengt die droom in beeld. Een eenzame figuur met een lichaam vol kubussen plaatst hij op een gouden bol. Hij tuurt gespannen in de leegte niet wetend dat het antwoord op zijn vraag pas gegeven wordt wanneer die vraag overbodig is geworden. De kwadratuur van de cirkel ontstaat dan wanneer het vierkant opgaat in het grote ronde.
Dat ronde is overigens met een vlek begonnen, met een ongewilde spat op het papier die functioneel bleek. Het beeld schept zichzelf op momenten waarop de tekenaar erin slaagt zich van het knellende denkraam te bevrijden. Dan bevindt hij zich in de tussenruimte waar geen taal van woorden maar van beelden wordt gesproken.
CBK Utrecht,1992